Aan de muziek is het al te horen: het is dik feest in Roemenië. Vergeet even dat je op een winderige dag in Nederland naar een kastje aan de muur zit te luisteren of in dit verhaal zit te lezen en kom mee naar een frisse dinsdagmorgen in het verre Târgu-Neamţ.
We zijn net naar binnen gelopen door het hek van het Cămin Spital Somatici Cronici. Dat klinkt heel duur, maar het betekent eigenlijk: ‘Verpleeghuis voor mensen die voortdurend niet helemaal goed zijn’. Sommigen van de bewoners weten dat zelf. Zoals Decebal, die geen benen meer heeft of Dănuţ, die zoveel pijn heeft door zijn reuma. Anderen, zoals Viorica weten niet dat anderen beter zijn, vanwege hun eigen hersenbeschadiging.
Het is de tweede keer dat ik hier kom en weer kan ik niet wennen aan het idee, dat óók oude mensen, die niet goed meer voor zichzelf kunnen zorgen, als ‘niet goed’ worden afgedaan. Dat je dus keihard wordt ingedeeld bij de groep mensen ‘die alleen maar geld kosten’ en dus daarom geen recht van spreken hebben.
Tijd om er boos of verdrietig om te worden is er niet. Want vandaag wordt met veel tamtam de nieuwbouw gestart. Nieuwbouw van het tehuis. Jawel! Over een pad van vers geplukte sparrentakken lopen we naar het welkomstcomité.
Zoals de vaste gewoonte is zit Georgiţă met brood en zout klaar in zijn rolstoel. Daarnaast, in haar rolstoel, Doina met de wijn.
‘Welkom!’ Georgiţă grijnst breeduit. Hij heeft voor de gelegenheid zijn Moldavische klederdracht aangetrokken. Een schitterend wit pak met allerlei rode en blauwe versieringen erop. En natuurlijk een wit vest van schapenvacht. Net als de oude herders.
Georgiţă heeft ook alle reden om te lachen, want de allereerste kamer van de nieuwbouw zal voor hem zijn! Toevallig staat het kippenhok, waarin hij nu een kamer heeft, zo ongeveer op instorten, vandaar. Naast Georgiţă drentelt Viorica, zijn onafscheidelijke vriendin. Viorica heeft een buitengewoon talent voor het aftroggelen van allerlei begeerlijke zaken van vreemde vrienden zoals wij. Binnen 5 minuten ben ik drie foto's, mijn adres, een pen en twee pakjes kauwgum kwijt en evenveel zoenen rijker. Maar... ze deelt alles trouw met haar grote vriend Georgiţă en dat komen we ook maar weinig tegen in Roemenië.
Later staan ze tussen de andere bewoners te bibberen van de kou, terwijl vijf priesters en een dominee (Jawel, onze Jan Hofstra uit Drachten) een mis opdragen. Ze vragen een zegen voor een voorspoedige bouw. Georgiţă blijft maar kruisen slaan. Hij wordt er niet warm van, in zijn rolstoel. Een verzorger moet een jas voor hem halen. Even later, als Annelies den Outer namens alle leerlingen de eerste paal de grond in jast, staan alle belangrijke mensen en de cameramensen ervoor. Georgiţă kan niets zien. Geeft niks. Hij weet allang, dat het uiteindelijk voor hem is bedoeld. Voor zijn kamer. In een nieuw gebouw, waar het eindelijk behoorlijk wonen is en waar allerlei activiteiten met hem en zijn medebewoners kunnen worden gedaan.
Georgiţă is niet dom. Hij weet heel goed, dat zijn eigen minister van gezondheid in Bukarest alleen maar geld geeft voor een nieuw gebouw, omdat die Stichting uit Nederland een deel van de bouw en de gehele inrichting wil betalen. Aan de andere kant begrijpt hij er ook niets van. Waarom willen wildvreemde kinderen van een school in Ede de inrichting van zijn kamer betalen? En ook die van Viorica? En hij heeft horen zeggen, dat die kinderen zoveel geld bij elkaar willen brengen, dat ook Ana, Stefan, Costel, Stenica, Frăsina en misschien ook Vasile nog wel een kamer kunnen krijgen, dit jaar.
Georgiţă. Kleine Sjors. Op dit moment hebben wij zijn kamer al bij elkaar. Hij weet het nog niet. Zal ik het hem binnenkort schrijven? Op de kaart die ik Viorica beloofd heb?
Als we na de plechtigheden naar de bus lopen, kijken Annelies en ik elkaar aan. We hoeven niet één woord te wisselen. Met onze opbrengst kunnen we hier héél veel doen. En wat zijn deze mensen het waard.
Iacob met zijn borrelglazen in het montuur.
Het kromme vrouwtje Adeline, dat haar kind niet tot last wil zijn en daarom hier woont in plaats van bij haar dochter.
Kijk, daar loopt Mihai Bucur. Nou ja lopen, hij scharrelt op knieën en handen tussen de mensen door. Onafscheidelijke bontmuts op en rode feestanjer in een gat van zijn jas gestoken.
Ik neem me voor een plattegrond te maken van de te bouwen paviljoens. Voor op de prikborden op school. Elke kamer die we bij elkaar gecollecteerd hebben, maken we groen. Dan kan iedereen zien hoe ver we zijn. Of hoe dichtbij. Het is maar hoe je het bekijkt. Het is uiteindelijk niet zover hoor, naar een ander mens! En zeker niet als ze Georgiţă en Viorica heten…