‘Weet je wel wie ik ben?’ Groot, zwart en dreigend stond hij aan het voeteneind.
‘J-ja, jawel...’ stamelde Van Lunteren.
‘Nou, zeg het dan eens...!’
Van Lunteren moest het antwoord schuldig blijven. De man zag er voor hem misschien uit als De Dood zelf, of minstens een van zijn zaakwaarnemers. Hij was de kamer binnengewaaid, ruim na het bezoekuur, want dat doen ze altijd. Iedereen was moe en na de lunch maakten we maar al te graag gebruik van de rusttijd na het eten en de pillenronde. Van Lunteren was ook moe. Hij had bezoek gehad en had zichzelf daarna geheel gekleed maar vol overtuiging zichzelf ondertitelend onder de dekens geworsteld.
Hij was in die paar dagen op zaal toch al wat vooruit gegaan. De eerste dag lag hij nog ijlend onder de lakens en was hij nog nauwelijks bereikbaar, laat staan aanspreekbaar. Nu, na een paar dagen knapte hij duidelijk op en reageerde hij zelfs op onze grappen.
‘Zo, Van Lunteren, waar ga je met die zuster naartoe?’
Hij had snedig gereageerd: ‘W-wassen. En j-jullie blijven mooi hier...’
Bij zijn terugkomst was hij helemaal het heertje, schuifelend aan de arm van zuster Zwanette.
‘Hé,’ informeerde Ome Joop, ‘met wie heb jij een date? Of komt de koningin soms?’
De hele morgen had hij fier rechtop in zijn stoel gezeten. Zo nu en dan kwam zijn grote lichaam even overeind, klonk een bekend geluid van het platteland en roken Ome Joop en ik zijn inbreng voordat de luchtverversing aan onze kant in het plafond er vat op kreeg. Op gezette tijden deed hij mee aan de conversatie en soms nog zinnig ook. We waren tevreden en trots. Met vereende krachten van familie, verpleging en onze plagerijen hadden we Van Lunteren alweer aardig bij de tijd.
Hij had nog maar een paar minuten lekker geslapen toen de man binnenkwam. In een slechtzittend zwart pak, zijn vlezig en rossig gezicht stak er uit. Grote handen die waarschijnlijk maar net door de mouwen konden. Zwarte glimmende schoenen in plaats van klompen. We waren te beleefd om hem te verzoeken weer te verdwijnen. Ik betwijfel ook of dat gelukt zou zijn.
Zo nu en dan stelde hij een vraag. Lange stiltes daartussenin verraadden dat hij zich ook niet op zijn gemak voelde. Alsof hij zelf ook twijfelde aan zijn missie.
‘Hoe gaat het met je, Van Lunteren?’
‘G-goed, slecht gesl-lapen... goed wakker... veel bewaard... goed geslapen, slecht...’
‘Voel je je dus al wat beter?’
‘N-nee, bewaard en bewaard maar geslapen en slecht wakker...’
Het was duidelijk niet de kamergenoot die wij kenden. Van Lunteren was helemaal het spoor bijster. Misschien wilde hij wat anders zeggen, maar de toegang tot de juiste woorden leek hem ontzegd.
De ouderling draaide zich om naar Van Barneveld. ‘Dit is niet de man die ik verwachtte te zien!’ klaagde hij. ‘Ik had gehoord dat het beter met hem ging...’
Van Barneveld was kennelijk zelf ook meelevend kerklid en besloot zich niet slapend te houden. ‘Ik snap het ook niet, hij was vanmorgen veel beter. Maar ja, hij heeft wel iets aan zijn hoofd...’
‘Oh.’ Het zwart draaide weer richting Van Lunteren.
‘Lees je wel in de Bijbel?’
Van Lunteren schrok. ‘N-nee...’ Natuurlijk niet, zijn gezichtsvermogen was behoorlijk aangetast.
‘Je weet toch dat dat wel moet, Van Lunteren? Je gelooft toch nog wel dat de HEERE je kan bewaren...?’
‘B-bewaren, ja. Bewaren en slapen... niet goed geslapen... bewaren denk ik wel...’
Het was weer een poos stil. Van Lunteren sukkelde weg. Ik was er niet gerust op.
‘Van Lunteren, weet je al waarvoor ik hier ben?’ God mag weten wat voor straf Van Lunteren zou krijgen als hij nu niet kwam met het goede antwoord...
‘Ikke... denk … bewaren... hele nacht... misschien.’
‘Denk je dat je weer beter wordt?’
‘J-ja, hoop ik wel...’
De ouderling boog zich over Van Lunteren heen. ‘Maar je weet toch dat het ook anders af kan lopen, hè!’
‘Misschien... bewaren... goed slapen...’
Ik begon me behoorlijk kwaad te maken. Ome Joop sliep of deed net of hij sliep. Het moest afgelopen zijn. Dit had niks met helpen te maken maar met angst aanjagen. Ik zou na vijftien jaar ervaring met het begeleiden van volwassenen met ingrijpende geloofsvragen iemand zijn eigen geloof nooit misgunnen, maar er zijn grenzen. Deze man was daar dicht bij. Het bestaat dus nog, dacht ik. Er zijn nog steeds groeperingen waar mensen zo tegen elkaar en de Heer tekeer kunnen gaan. En dan ook nog geloven dat het goed is. Nou, dit stond haaks op alle pogingen van al die lieve professionals die hun ziel en zaligheid geven om Van Lunteren weer op te lappen.
Uiteindelijk begon de bezoeker met en voor (of tegen?) de oude man te bidden, met een stem die ineens een halve octaaf hoger klonk.
Van Lunteren zei ‘Amen...’ en daar was de ouderling tevreden mee.
‘Het beste met je, Van Lunteren! En denk erom, beter worden is niet het belangrijkste, dat weet je toch hè?’
Van Lunteren zei niets. Rechts zag hij niet veel. Het was zijn dode hoek en daarin verdween de ouderling. Ik wachtte nog twee minuten en hoorde dat Van Lunteren in een gezonde slaap was gevallen.
Die avond had ik meer pijn op de borst en waren de zusters een tijdje druk met ecg’s en spay-tjes onder te tong. De ouderling had niet alleen Van Lunteren dichter bij de HEERE proberen te brengen...