Het is maandagmiddag 23 oktober 1995. Cămin Spital Somatici Chronici Târgu-Neamţ. Het zonnetje schijnt en op de veranda van paviljoen 3, het Marnix paviljoen, zitten de bewoners lekker te genieten in de bruine rieten stoelen.
‘Ce mai faciţ, domnule? Hoe gaat het er mee, heren?’
‘Foarte bine! Heel goed!’ is het antwoord. Zoals altijd voert Decebal het woord. Decebal is een speciale man. Midden twintig, mongool en albino. Hij heeft spierwit haar en zelfs rode ogen, net als het konijn vroeger bij ons thuis. Als Decebal wat zegt, is het negen van de tien keer ‘Foarte bun’ of ‘foarte bine’. En dan gaat hij meestal weer door waarmee hij bezig was.
Ik moet nog een paar foto’s uit de bus halen, maar ik krijg de kans niet om meteen weer terug te lopen naar de eetzaal. ‘Domnul Jan, veniţ! Kom hier!’ Ze willen foto’s kijken. Foto’s van zichzelf. Decebal en Vasile op A4 formaat, zo hebben ze zich zelf nog nooit gezien. Ook Maradonna komt erbij zitten. Een beetje lomp als altijd, stoot hij eerst twee keer zijn stoel om voordat hij eindelijk zit.
Foto’s van de bouw. Hoe het vroeger was. Wat zouden ze nog van de beestachtige toestanden van toen weten, vraag ik me af. Maradonna heeft het net niet meer meegemaakt, maar Vasile wel. Decebal snuift eens krachtig als ik een foto van het oude stinkende toilethok laat zien.
‘Foarte bun’, is zijn enige commentaar. Je moet dat leren interpreteren, dat is duidelijk. De platen van de feestelijke opening van paviljoen 1 ontlokken Decebal namelijk ook een welgemeend ‘Foarte bun’. Aangekomen bij een grote foto van het Hollandse schildersteam van zomer 93 wijst hij met een grijns op een man met een witte kop, rijdend op een vouwfietsje. Hij herinnert zich dus wel degelijk dat hij toen weg was van die vouwfiets. Dat hadden ze ook nog nooit gezien en Decebal had er onmiddellijk eentje voor zichzelf besteld. Of ik bij de eerste gelegenheid maar zo’n ‘foarte bun’ ding voor hem wilde meenemen.
‘Weet je wel wat zo’n ding kost?’ had ik nog gevraagd. Niet belangrijk. Hollanders zijn rijk en kunnen alles kopen. Kijk maar, had hij gezegd, met een brede armzwaai op de in aanbouw zijnde paviljoens wijzend.
Als ik een bladzijde omsla, klinkt het ineens ‘Ohhhh. Georgiţă, dragă Georgiţă.’
Ja, Georgiţă is dood. De jongen in de rolstoel die bij alle officële gelegenheden de linten doorknipte, is overleden. We weten niet waaraan en hoe. Het is toch niet omdat zijn hartsvriendin Viorica, met wie hij sinds een jaar de nieuwe kamer in paviljoen 1 deelde, in december naar huis is gehaald? We zullen het wel nooit te weten komen.
Ik kijk met een schuin oog naar Decebal. Hij zit zonder een woord te zeggen naar Georgiţă’s foto te kijken. Met zijn wijsvinger wrijft hij zenuwachtig over de rieten stoelleuning heen en weer.
‘Georgiţă este mort, nu?’ vraag ik. ‘Vind je dat erg?
Het duurt even voordat Decebal antwoordt.
‘Foarte bun’. De tranen in zijn ogen vertalen wat we al wisten.