Een kilometer of vijfentwintig ten ZO van Târgu-Neamţ ligt het dorpje Tibucani. In Tibucani is dr. Zirbu werkzaam. We komen in zijn dorp een voorraad kleding en schoenen brengen. Volgens afspraak zal hij voor de verdere uitdeling van de spulletjes zorgen.
De vrachtwagen en onze kleine bus parkeren we naast de dispensar. We moeten mee naar binnen, in zijn schamele spreekkamer. En dan komt de aap uit de mouw: we mogen wel een glas wijn drinken maar niet lossen! De prefect van het district, een soort provinciebaas, heeft het verboden. Hij wil dat de pakketten gelost worden in een gebied dat een paar weken daarvoor is getroffen door een overstroming en waar mensen dakloos zijn geworden.
Alles goed en wel, maar wij waren niet van plan al die goederen zelf uit te delen. Dat geeft meestal alleen maar ruzie en scheve gezichten. De plaatselijke autoriteiten behoren veel beter te weten wie wat nodig heeft. En het was toch zeker goed afgesproken? In Roemenië geeft men dan als antwoord: nou èn? Afspraken kunnen toch veranderen?
Wat nu? Al die tonnen kleding en schoenen, die kunnen we met goed fatsoen toch niet weer mee terug nemen? We besluiten toch maar naar dat rampgebied te gaan. Misschien kunnen we daar wel iemand vinden die de uitdeling op zich wil nemen.
Dokter Zirbu is zo goed niet of hij moet mee. Voorin de vrachtwagen. Hij brengt ons naar de dorpjes Podoleni en Cosiţa, in de buurt van Piatra Craiului.
Waar we al bang voor waren gebeurt natuurlijk prompt: de plaatselijke politie wil er helemaal niets mee te maken hebben.
'Nee dames en heren, daar komt niets van in!' beveelt de politiechef. 'Als U de pakketten hier in de politiepost neerzet, overvallen ze ons vannacht. Trouwens: wie moet je wel wat geven en wie niet? Wat doe je als wanhopige mensen de spullen gaan stelen? Gaat u alstublieft weg met die wagen, want wij hebben niet genoeg mensen om alles ordelijk te laten verlopen!'
De schijters. Ze zouden ze op staande voet moeten vervangen door kerels met wat meer lef.
Wat nu? Toch maar even kijken in het getroffen gebied. In de plaatselijke Rode Kruispost vinden we een moedige vrouw, die ons de weg wijst naar de plekken waar inderdaad huizen zijn weggevaagd. Het lukt om wat balen kleding af te leveren bij de getroffen gezinnen.
Echter, na een paar minuten hebben de buren in de gaten dat er nog veel meer in de oplegger zit en ze komen met tientallen uit alle hoeken en gaten aanrennen. Ze jammeren en schreeuwen om ook een pakket. We krijgen het benauwd. Wat gaan die mensen doen als we ze niets geven? En wat gaan ze doen als we ze wél wat geven? Er komen er steeds meer. Een aantal van ons loopt ertussen en dat geeft een heel onveilig gevoel.
De mensen worden kwaad. ‘Geef ons wat uit die truck, of…’
Er hangt dreiging in de lucht. Dit hebben we niet meer in de hand. We zien maar één mogelijkheid en dat is: rijden! De truck rijdt honderd meter verder en stopt dan om een paar mensen wat te geven. Maar de mensen rennen zo hard ze kunnen achter de wagen aan. In een mum van tijd verdringen ze elkaar weer bij de open laadbak van de oplegger. Met zijn vieren staan we achterin. Gelukkig is Mihai, de tolk, er ook bij. Hij brult in het Roemeens tegen de meest opdringerige en brutale mensen: ‘ópsodemieteren!’ Dat helpt maar even. Er komen er echter steeds meer en hoe groter het aantal wordt, hoe meer het beest in hen wakker schijnt te worden.
Op een gegeven moment vallen er klappen. Mensen dreigen onder de voet gelopen te worden. We kunnen dan maar één ding doen: weggaan en doorrijden. Zo langzaam als we durven rijden we over de weg en gooien de balen met kleren naar de hollende mensen. Dat houdt hen dan even op en zo ontstaat er geen oploop met alle gevolgen van dien.
Het is onvoorstelbaar zoals mensen reageren. Sommigen blijven achter de wagen aanrennen. Ongelooflijk, wat een uithoudingsvermogen.
Een personenwagen komt aangevlogen en stopt met gierende banden. Het achterportier gaat open en er valt een halve man uit. Hij heeft geen benen meer en draagt in plaats van een broek een autobinnenband met bretels. Aan zijn handen heeft hij houten klossen gebonden en daarop komt hij zo snel hij kan achter ons aan gehobbeld. Mihai springt met een baal in zijn armen uit de wagen en brengt die bij de man. De mensen laten het toe. De chauffeur van de auto hijst de baal in de kofferbak en ze vertrekken. Op zo'n moment móet je even afreageren.
Ik roep Mihai toe: ‘Je hebt hem toevallig toch geen baal broeken gegeven?’
Marten informeert of iemand gecontroleerd heeft of hij zijn benen niet stiekem achter zich hield.
Een oude vrouw wordt getroffen door een vallende baal schorten en klampt zich er onmiddellijk aan vast. Met baal en al kantelt ze in de sloot naast de weg. Haar hoofd blijft boven water en terwijl ze half onder haar pas verworven rijkdommen ligt slaat ze al biddend en jammerend een kruis. Hoe ze met het spul naar huis is gekomen zullen we jammer genoeg nooit weten.
Een man krijgt een baal te pakken en zet er midden op straat zijn kind op. Zelf rent hij verder om te proberen nóg een pakket te bemachtigen. Maar Marten heeft hem in de gaten. Ieder één! Verbazend genoeg blijven de anderen van de baal met het kind af.
Even dreigt de zaak uit de hand te lopen als we moeten wachten voor een spoorwegovergang. De menigte heeft het door en haalt ons joelend en schreeuwend in. We proberen ze weg te krijgen, maar tevergeefs natuurlijk. Marten voelt dat iemand de veters uit zijn schoenen trekt. Dan is het genoeg. Deuren dicht! In het donker, met buiten de mensen die op de dichte deuren slaan, moeten we afwachten tot de kust weer veilig is.
Als de lading gedropt is, klimmen we in de bus. Doodmoe. En kwaad. Voor het moment moet er even niemand aan je kop zeuren. Deze vorm van hulp hoef ík niet meer mee te maken. Je komt hier met het simpele idee om mensen te helpen en met elke baal blijk je ruzie op straat te gooien. Elke dag zijn deze mensen in hun armoede op elkaar aangewezen en helpen ze elkaar waar ze kunnen. Op het moment dat ze hulp krijgen veranderen ze spontaan in elkaars concurrenten.
Op dit moment verliest een arme zelfs wat hij nog had: zijn waardigheid. Hoeveel ruzie en jaloezie is er hier ontstaan in deze paar minuten? En hoe lang zal het duren voordat de onderlinge verhoudingen weer normaal zijn? Wat zullen ze doen? Verdelen ze de kleren onderling? Of gaat iemand met alles wat hij niet kan gebruiken naar de zwarte markt? We zullen het nooit weten. Laten we hopen dat het goed komt. Ondanks alles was één ding duidelijk: de behoefte aan kleren en schoenen was groot.
Wij hebben een uitdrukking: Geven maakt gelukkig. Nu, laat ik je dit vertellen: hulpverlening is allesbehalve romantische goeddoenerij. Als je ooit nog eens mee gaat naar een land als Roemenië zul je ook meemaken, dat je in sommige situaties eerder kwaad bent dan gelukkig.
Toch nog maar eens goed nadenken over hulp aan arme mensen?