‘Ik kom nog even langs om afscheid te nemen,’ zei ze en ging bij mijn bed zitten. Zuster Helena had nachtdienst gehad en ik zou over een paar uur ook naar huis mogen. Gek is dat, ze had alleen nachtdiensten gedraaid, en ik was niet lastig geweest, dus had ze niet met me om hoeven tobben. Toch voelde ik een speciale band met haar. Misschien komt dat ook wel omdat het contact ‘s nachts intiemer is. In het halfdonker van de zaal speelt het zich af binnen bereik van het zaklampje. Om anderen niet wakker te maken gaan gesprekjes op fluistertoon. In het donker lijkt alles dichterbij... Misschien was het ook die hand in het voorbijgaan toen ik op de brancard naar Arnhem werd gebracht.
Na een paar dagen herkende ik de vaste verpleegkundigen aan hun voetstap, en op afstand ook aan hun stem. In het donker was ook het silhouet van Helena onmiskenbaar, met de dikke haardos in een staart achter haar hoofd.
‘Jullie hadden wel veel plezier hier, viel ons op.’
‘Maar er viel ook veel te lachen,’ antwoordde ik, en ik meende dat ook. ‘Trouwens, hier gebeuren niet alleen veel leuke voorvallen, ik heb ook heel veel positieve en echt goede dingen meegemaakt.’
‘Nou, dat horen we niet vaak...! Maar vertel eens...?’
We hadden het over de filterende omgeving die een ziekenhuis toch is. Vooral voor de patiënten. Alle niet ter zake doende ballast gaat eraf als je wordt opgenomen. Status, rijkdom, belangrijke relaties, zelfs een aantal onnodige zorgen, je mag het allemaal buiten laten. Alleen je gezondheid en hoe je je voelt blijft over. Daarover gaat het contact met de verpleging, en ook vaak onderling. Op zaal moet je het met elkaar rooien, wie of wat je buiten de ‘poort’ ook was.
In zo’n mini-maatschappij gaat het uitsluitend om wat er toe doet.
‘Je moet er natuurlijk wel oog voor hebben,’ zei Helena. ‘Maar je hebt wel gelijk. Voor ons zijn mensen ook wel verschillend, maar je probeert ze toch te helpen aan wat ze echt nodig hebben.’
Het was een goed moment om haar te vertellen dat ik met bewondering had gezien hoe zij en alle andere verpleegsters ook aardig waren gebleven als Beppe Zijda hun voor de vierde keer in een uur had gebeld omdat ze moest plassen, maar vervolgens geen druppel produceerde.
Ze moest lachen. ‘Kwestie van eigenbelang, hoor,’ beantwoordde ze mijn achterliggende vraag. ‘Weet je, als ik een half uur te laat naar huis ga, en de patiënten tevreden achterlaat, ben ik veel beter uit dan wanneer ik met ergernis precies op tijd op de fiets zit.’
Datzelfde had ik ook Corrie ‘van het eten’ al eens horen zeggen, als ze apart voor een van de dametjes weer eens sojamelk had opgewarmd in de keuken. Buiten de bestellingen om.
Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was besloot Helena: ‘Ach, je moet gewoon doen zoals je in elkaar zit. Anders kom je energie tekort...’
Zoals Helena waren ze allemaal, voor zover ik heb meegemaakt. Anna, met Harry in haar kielzog, Janneke, Kim, stuk voor stuk kanjers. Ik was er blij mee.
Tegelijkertijd werd het me pijnlijk duidelijk dat ‘zorg’ en ‘marktwerking’ nooit een vruchtbare relatie zullen kunnen hebben. Zorgzaamheid en zorgvuldigheid zijn gewoon niet te meten in euro’s.
De buitenwereld komt gewoonlijk binnen via post en bezoek. Ook dat betekende; herwaardering, intensivering en filtering. Ada was het lijntje met thuis en regelde werkelijk alles. Goede vriendinnen kwamen allemaal een keer op bezoek en een enkele ook wel eens niet. Geen enkel gesprek was zomaar een gesprek. Koetjes en kalfjes hadden hier niet veel te zoeken. Kinderen en kleinkinderen: je wordt er beter van. Kaarten en mailtjes van anderen brachten de boodschap: wacht maar, onze tijd komt nog wel. Al met al was het wel duidelijk dat de ziekenhuiswereld geen wereld apart is, maar slechts een heilzame afscherming binnen de buitenwereld.
Het lijf doet het weer. De vernauwing in de kransslagader was mijn alibi voor verruiming van inzichten. Ik heb gewoon het hart niet dat ik daar niets mee doe...