Na de val van de Muur in Berlijn, werd ook in Roemenië dictator Ceauşescu afgezet en gingen de grenzen van Roemenië open. Direct werden er vanuit het Westen konvooien met hulpgoederen naar het land georganiseerd. Nodig, want er was gebrek aan alles: voedsel, kleding, schoonmaakmiddelen, etc.
In het begin was een en ander nog niet goed georganiseerd. Wie vanuit Hongarije de grens over ging zag dat de Roemenen er echt veel slechter aan toe waren dan bijvoorbeeld de Hongaren. Veel hulpverleners kwamen dan ook niet veel verder dan Transsylvanië, want daar konden ze hun hulpgoederen al graag kwijt. Dat werd in veel gevallen ook in de hand gewerkt doordat veel hulp werd georganiseerd vanuit (Protestantse) kerken hier, en de hulp als vanzelf terecht kwam bij de plaatselijke kerk en de predikant. Transsylvanië heeft een overwegend etnisch Hongaarse bevolking, die doorgaans een of andere Protestantse kerk aanhangt, zeker in de dorpen.
Zeker in het begin ontstonden hier hechte vriendschapsbanden met steden in het westen. In een enkel geval liep dat wel eens uit de hand, als de dominee het vertrouwen beschaamde en voor de verleiding bezweek om persoonlijk te profiteren van de hulp.
Verder het land in, zo grofweg ten oosten en zuiden van de Karpaten, is de bevolking Roemeens en zeker buiten de grote steden zijn de mensen Roemeens Orthodox. Omdat de meeste hulp in het westen bleef steken, kwam de rest van het land er aanvankelijk bekaaid vanaf. Toch kwamen NGO's en particuliere stichtingen ook de bergen over, vaak na aandringen van het Rode Kruis die probeerde e.e.a. te coördineren.
De eerste hulp was vaak heel praktisch van aard. Spullen als voedsel, kleding en huisraad werden ingezameld, in een vrachtwagen geladen en naar Roemenië gereden. Zelfs langs de kant van de weg kon je je spulletjes kwijt. Kinderen bedelden om 'guma' (kauwgum) en 'bix' (balpennen). Aan volwassenen kon je bijna alles kwijt maar het summum was toch wel... koffie. Niet zelden zagen we diezelfde spullen later weer op de plaatselijke markt te koop liggen.
Onvermijdelijk kregen de hulpverleners te maken met bureaucratie en corruptie. Al bij de grens moest je uitkijken dat de douanier ('vama') niet van alles in beslag nam, want je zag ze verlekkerd kijken naar kleding, verrekijkers, koffie en bier. De eerste tijd was dat het ergst. Voor (destijds) 10 D-mark mocht je dan door met je hulpgoederen, met stempels in de papieren en de beste wensen van de grensrakker. En die had dan toch al gauw vele malen aan zijn salaris bij'-'verdiend'. Om op de terugweg niet te lang te hoeven wachten hebben we van moeder overste van het Agapia klooster wel eens een icoon mee gekregen om aan de vama te geven... Toen werd corruptie als normaal gezien en zelfs in stand gehouden.
Gelukkig behoort dat tegenwoordig tot het verleden. Met het lidmaatschap van de EU kwam, in elk geval aan de grens en op de weg, een einde aan de corruptie door ambtenaren en ten koste van buitenlanders.
Na de eerste chaotische tijd werd hulp al gauw gekoppeld aan contacten die werden gelegd. Ik wil niet zeggen dat de hulp in het begin niet goed terecht kwam, want dat wisten we gewoonweg nog niet. De eerste jaren waren de meeste hulpverleners goedgelovig, in die zin, dat je daarnaartoe gaat om mensen te helpen en dan neem je maar al te graag aan dat je hulp ook zinvol is geweest.
Later, met het ontstaan van zekere relaties, werd de hulpverlening beter in meerdere opzichten. In de eerste plaats werd meer rekening gehouden met de werkelijke behoeftes van mensen. Al gauw kregen de brengers van hulpgoederen een lijstje mee van zaken waar dringend behoefte aan was. Natuurlijk kon je daar in Nederland je eigen prioriteiten op los laten, maar spullen brengen die hier wel over waren maar daar niet erg nuttig waren verminderde drastisch.
In de tweede plaats was er meer controle op de bestemming van spullen doordat dezelfde mensen terugkwamen en met eigen ogen konden zien of er geen sprake was van misbruik. Dat had weer een corrigerende uitwerking op iedereen in Roemenië die de verleiding niet kon weerstaan om de hulp oneigenlijk te gebruiken.
De langdurige contacten leiden vaak ook tot formele overeenkomsten en contracten. Natuurlijk was dat nodig bij meer structurele verbeteringen.
In de jaren '90 was het dictatoriale regiem wel verdwenen, maar op lager niveau waren de bestuurders alleen van partij veranderd. Ook in de prille nieuwe situatie liepen de vossen weliswaar andere paadjes, maar behielden hun streken. Hulpverlening verliep bestuurlijk dan ook behoorlijk chaotisch, waarbij het zelden of nooit lukte om de burgemeesters of politiebazen verantwoordelijk te maken voor het uitdelen van hulpgoederen. Ook al waren die spullen nog zo hard nodig, daaraan wilden ze zich niet branden. Het gevolg was dat de brengers van hulp vaak zelf moesten regelen waar die naartoe ging en wie wat kreeg. Bijvoorbeeld zoals in het verhaal van De Dropping.
Daarnaast was het ook altijd zaak om op te letten of diezelfde plaatselijke bestuurders niet toch wilden meeprofiteren van ontwikkelingen. Zo was het echt moeilijk om verstandelijk beperkten een bruikbaar onderkomen te geven en goed eten, zonder dat de vriendjes van de wethouder die meende daarover te gaan, het bouwmateriaal en het voedsel te laten leveren, uiteraard tegen hogere prijzen.
De eerste jaren moesten hulpverleners er ook aan wennen dat iedereen in Roemenië gevormd was onder een regiem dat alles en iedereen in de gaten hield. Je moest altijd vrezen voor de mensen boven je en zorgen dat je niet werd verraden door iemand die daar voordeel in zag. 'Ieder voor zich' was de gangbare overlevingsstrategie. Je verantwoordelijk voelen voor de gemeenschap leverde niets op en was vaak zelfs gevaarlijk.
Hulpverleners kwamen daar met een totaal andere instelling, een supersociale. Zij konden zich niet voorstellen dat iemand misbruik zou willen maken van hun goedgeefsheid. Van beide kanten was dat even wennen, maar meestal leerden ze snel.
Zo hoorde Mihai, onze tolk voor de Stichting Friesland-Roemenië in 1991 een gesprek af tussen twee artsen in het ziekenhuis waar net een of andere scanner was geleverd. De twee vroegen zich af hoe ze die Hollanders nog meer poten konden uitdraaien, want wie zomaar dure spullen weggaf was toch een beetje gek. Als Roemeen met het hart op de goede plek werd Mihai razend en dat hebben die medici geweten.
Minder kwalijk was de vraag van Mihela Ignatovic, de inspecteur maatschappelijke zorg van het district Neamţ. Die was oprecht verbaasd en nieuwsgierig: 'Hoe kan het toch dat kinderen op een middelbare school zoveel geld bij elkaar brengen voor een tehuis hier, terwijl ze daar zelf niets aan hebben?'
Mentaliteitsverandering gaat langzaam. De gevolgen van het leven in een regiem dat de onderdanen sociale ontwikkeling ontzegt, laten zich generaties lang hardnekkig gelden.
Een ander aspect van hulpverlening is: ongelijkheid. Mentaal gezien kan het best moeilijk zijn, vooral voor de ontvangende bevolking. Armoede en gebrek maakt in veel gevallen ook solidair. De armsten hadden vaak niks te vertellen en ook niets te verliezen. Ze hoefden geen afstand te houden tot anderen om de eigen positie te beschermen. Zij hadden alleen elkaar.
Gratis hulpgoederen kunnen dan nogal ontregelend werken in zo'n gemeenschap. Ook voor de armsten komen ineens allerlei middelen binnen bereik, letterlijk. We hebben gezien dat dit onvermoede en sluimerende krachten kan losmaken: ineens worden solidaire dorpsbewoners concurrenten die elkaar verdringen bij het uitdelen of in het holst van de nacht de vrachtwagen plunderen.
In armoede kun je nog heel trots zijn op je leventje. Hulp van buitenaf kan die trots nogal onderuit halen: 'Wildvreemde mensen zorgen nu dat mijn gezin het wat beter krijgt. Kennelijk kon ik dat niet...' Ook dat kan slecht aflopen, zoals met Zamfir.
Gelukkig zijn niet alle goede gevers van hulpprojecten zelf naar Roemenië gegaan om te kijken waar hun bijdrage is terechtgekomen. Het is maar goed dat veel mensen het ook prima vinden om 'goed te doen' zonder daar persoonlijk de dank van de ontvangers voor terug te krijgen. Toch zit er ook een ingewikkelde kant aan 'hulp verlenen', omdat het gevaar bestaat dat de gever op afstand niet kritisch op de vorm blijft. Als je de ontvanger niet kent, heb je geen relatie waar je een goed gevoel van krijgt. Dan blijft alleen het eigen goede gevoel van het geven over. Op zichzelf is daar niks mis mee, als je je verstand maar blijft gebruiken.
Een voorbeeld: in een school voor het leren van een ambacht voor kinderen met een lichte handicap waren de sanitaire voorzieningen ronduit smerig en vrijwel onbruikbaar. Een stichting kocht sanitair bij de bouwmarkt in Nederland, en een team loodgieters bracht die dingen naar Roemenië en bouwde ze in.
Bij inspectie bleken die WC-potten gemaakt in.... Roemenië. Voor een fractie van de prijs in de bouwmarkt. Hetzelfde geld voor veel kleding.
Een andere bekende actie is bijvoorbeeld: Kerstpakketten met voedsel. Gezinnen kopen hier voedsel (als het meezit voedsel dat Roemenen ook eten), stoppen dat in een doos en brengen die naar een verzamelpunt. Vandaaruit gaat een vrachtwagen naar Roemenië en daar worden de pakketten op een of andere manier gebracht bij mensen die dat nodig hebben. Voor dat laatste zijn wij afhankelijk van plaatselijke instellingen of particulieren. Met een Roemeense vriendin hebben we eens uitgerekend dat je voor het bedrag dat het gezin in Nederland betaalt, vier van die pakketten kunt kopen bij de plaatselijke winkeliers en op de markt. Zo ondersteun je de middenstand daar ook nog. Daarnaast zou je ook nog een enorm aantal pakketten kunnen kopen voor het uitgespaarde bedrag aan transportkosten. Het enige is dat wij onze liefdadigheid dan in de vorm van geld moeten schenken en daar óók een goed gevoel aan overhouden.
Al met al is het goed dat hulpprojecten worden opgezet, mits daarbij goed wordt nagedacht. Het gaat tenslotte om het resultaat bij de ontvangers.
Zonder dat blijft het vaak humanitaire zelfbevrediging...