‘Je mag gelijk hier blijven, en die fietstest is niet meer nodig’, zei de hartspecialist.
‘Toe maar!’ Ik schrok toch wel even. ‘Niet meer even naar huis om mijn tandenborstel te halen?’
‘Beter van niet, meneer. Ik ga je opnemen, als het kan vandaag nog katheteriseren en zo snel mogelijk dotteren of opereren.’ Hij keek mij vastberaden aan, en ik liet het verder ook maar uit mijn hoofd om te protesteren.
‘Hoe bent u hier gekomen?’ Het was eigenlijk vragen naar de bekende weg.
‘Op de fiets’, zei ik, en het klonk alsof ik vier keer door rood gereden was.
‘En je had pijn op de borst?’ Hij schreef met snelle bewegingen op een formulier. ‘Nog uitstraling naar de arm?’
‘Naar beide, ja’, bevestigde ik zijn deskundige oordeel.
Hij bekeek het ecg nog eens. Dat had ik voor de afspraak even moeten laten maken bij de zuster aan de overkant van de gang. De afspraak zelf was geregeld door de huisarts, die ook al zo’n hartfilmpje had laten maken en bemoedigend had geconstateerd: ‘Ziet er in rust goed uit, dus ik zou me maar geen zorgen maken. Maar we gaan toch nog wel even langs de cardioloog, al was het maar voor de zekerheid’.
Dat was tien dagen geleden. In die tussentijd had ik last bij inspanning. Fietsen en lopen veroorzaakte pijn op de borst, maar vooral als het koud was buiten. Dat dit typisch voor angina pectoris is, wist ik niet.
Vanmorgen was ik op de fiets naar de fietstest gekomen, en mocht meteen niet eens meer lopen. Toch raar als een medisch specialist meer schrikt dan jijzelf als patiënt. Ik kreeg mijn formulier mee, en werd overgedragen aan een zuster die me naar de hartbewaking reed. Zoals ik daar werd vervoerd, met regenjas en hoed op schoot, voelde ik zo ongeveer een arrestant na een heterdaadje.
De eerste uren keek er steeds iemand om de hoek hoe het met me ging. Meer om mij gerust te stellen dan de bewakers, want ik had een kastje met plakkers bij me in bed. Dat kastje gaf uitgebreide inlichtingen over mijn fysieke toestand draadloos door aan een monitor. Ik stelde me voor dat zo’n centrale post er net zo uitzag als de controlekamer van een kernreactor. Ik had beter een ander soort centrale kunnen nemen...
Mijn grootste zorg was op dat moment vooral hoe ik kon plassen. Liggend lukte niet. Zittend op het bed wilde het ook niet echt, want de gordijnen waren open en van overal keken overburen geïnteresseerd naar binnen. Ik hou niet van ramptoeristen.
‘U mag naar de afdeling’, kwam broeder Pieter melden.
De eerste resultaten van de bloedmonsters waren goed genoeg om me te promoveren naar de afdeling Cardiologie.
Daar ging ik weer, nu geduwd door twee zusters en in mijn bedje. Erbovenop weer mijn jas en hoed.
Het kastje gaf vanaf nu nog maar vier signalen door in plaats van acht. Zelfs vier leek me eigenlijk wat overdreven, maar ik had geen recht van spreken meer, zoveel was wel duidelijk.
Het kastje is gebleven tot na de hartkatheterisatie. Toen kreeg ik alsnog gelijk, zonder dat te willen hebben overigens. Daarvóór beleefden de bewakers nog wel even een spannend moment. Ik verdween van de monitor en er kwam snel iemand naar boven om te zien of ik was overleden of dat de batterij van de telemetrie leeg was. Met een nieuwe Duracell gedroeg ik me weer zoals het hoorde.
Intussen was al wel duidelijk dat dezelfde dag katheteriseren niet in de planning paste. Dat zou dus na het weekend worden. Ada kon dus mooi meer kleren meenemen. Ze was met de wandelclub aan het lopen toen ik naar het ziekenhuis was gegaan en keek wel wat raar op toen ze me niet thuis trof. Niet lang daarna belde iemand vanuit het ziekenhuis hoe de vork in de steel zat, met iets teveel hooi erop.
Tot aan de dotterbehandeling, een week lang dus, was ik blij dat ik niet hoefde te fietsen. Naar de wc, eten, tandenpoetsen en wassen werd hard werken. Na zo’n klus was ik blij weer even te kunnen uitrusten. Bed in de relax-stand dus. In die stand heb je ook een goed overzicht. Ik kon goed in de gaten houden wat er allemaal om me heen gebeurde aan rituelen. Je moet er echt een beetje inkomen in het begin. Na een paar dagen ben je gewend en al heel snel opgenomen in de dagelijkse gang van zaken.
In het begin verbaasde ik me over de deskundigheid van mijn kamergenoten.
‘Zuster, moet u mijn naaldje niet nog een keer doorspoelen?’ ‘O ja, da’s waar ook.’
Ik besloot meteen dat ik er geen zin in had. Ik ging me niet verdiepen in medicijnen. Ik zou gewoon achterover slaan wat ze me ook voorzetten. Scheelde weer kopzorgen. Zou een van de oorzaken van mijn kwaal dan toch zijn, dat ik me gewoonlijk snel voor alles en iedereen verantwoordelijk voel...?